kaasboer 1.0
iemand die kaas verkoopt voor zijn beroep; ook: iemand die de kaas die hij verkoopt,
zelf produceert
Semagram (extra betekenisinformatie)
Een kaasboer…
is een persoon
- [Plaats] werkt in een kaaswinkel; werkt op een kaasboerderij; verkoopt zijn producten op de boerderij, op de markt of in de winkel
- [Activiteit of handeling] verkoopt kaas; maakt kaas
- [Belanghebbende of begunstigde] maakt kaas voor particuliere klanten, groothandels, winkels en supermarkten
- [Oorzaak, reden of aanleiding] verkoopt, maakt kaas voor zijn beroep of uit liefhebberij
Algemene voorbeelden
Gabor toonde zich onder de indruk van de wijze waarop Potuyt zijn werkzaamheden als veehouder, kaasboer en als houder van een twintigtal struisvogels (voor de eierhandel) weet te combineren.
In 1995 heeft kaasboer Kees Bakker zijn wrongelsnijmes definitief opgeborgen. Toen zijn kaasboerderij in de Barneveldse buurtschap Wencop moest wijken voor een industriegebied, gaf hij de brui aan het boerenbedrijf.
Woordfamilie
Als deel van een afleiding
kaasboer 1.1
winkel van een kaasboer
Betekenisbetrekking
Betrokken betekenissen | 1.0: 1.1 |
---|
Algemene voorbeelden
Nadat de kaasboer op de hoek onlangs verruild is voor een winkel waar sanitair afgehaald kan worden, staat er nu opnieuw een winkelpand te huur op het Ursulaland.