afgrijselijk


afgrijselijk 1.0

afgrijzen opwekkend; hevige afkeer of angst inboezemend; in hoge mate afschuwelijk of verschrikkelijk

Combinatiemogelijkheden


met substantief


  • een afgrijselijke leugen
  • een afgrijselijke misdaad
  • een afgrijselijke pijn
  • een afgrijselijke stank
  • een afgrijselijke stem
  • een afgrijselijke ziekte
  • een afgrijselijk persoon

Kinderen zien veel tv en video waarop de meest afgrijselijke misdaden en moorden worden gepleegd.

Meppeler Courant,

Ik bad dat iets hem zou treffen: een plotselinge blindheid, een afgrijselijke pijn, een hartaanval.

De gelukkige, Mensje van Keulen,

Verbijsterd en ontzet herkenden we dat de stijfkramp, de dodelijke tetanus, haar te pakken had en wisten we dat er niets aan te doen was: dat ze in afgrijselijke pijnen zou sterven.

De ark en de ratten, Erik Van Ruysbeek,

Twee weken na het sluiten der overeenkomst deed ik de nieuwe bazen konde van een dodelijke ziekte waar ik aan leed [...]. Ik gaf niet veel meer details dan dat het iets met het hart was, maar wel zeker wist ik dat ik veroordeeld was om niet langer dan een jaar nog te leven. Ze begrepen dus wel dat zo'n ultiem levensjaar toch liever besteed werd aan meditatie en levenskunst dan aan het schrijven van reklameteksten. Zo sjiek waren ze wel, ik werd op eigen verzoek ontslagen en was nu helemaal vrij. Ik had juist geteld tien dagen in het nieuwe werkkader gesleten, en dat zo'n afgrijselijke leugen werd aangewend om voordelig uit het koopje te komen, bezorgt me niet het minste onbehaaglijke gevoel achteraf.

Het blije lijden, Alex Rosseels,

De wegrottende lijken veroorzaakten grote epidemieën en een afgrijselijke stank die over de vlakten gleed.

De Hunnen. Dl. 2: Bevrijding, Jan Cremer,

Je vraagt je overigens af wat die meisjes toch zien in Telly: hij heeft een dom gezicht, een afgrijselijke stem en geen grijntje respect of opvoeding.

http://www.movie.nl/artdet.cfm?tekstnr=793=1,

Iedereen is tevreden, het ongekende deel van de bevolking inbegrepen, dat over vijf, tien, twintig jaar een afgrijselijke ziekte krijgt, waarvan alle betrokkenen zich vertwijfeld zullen afvragen: hoe loop je zoiets in godsnaam op?

Blanco, Peter Terrin,

Je bent een afgrijselijk persoon en je stinkt.

Poes poes poes, Paul Mennes,

met bijwoord


  • de meest afgrijselijke misdaden

Kinderen zien veel tv en video waarop de meest afgrijselijke misdaden en moorden worden gepleegd.

Meppeler Courant,

met werkwoord


  • afgrijselijk krijsen
  • afgrijselijk verminken
  • afgrijselijk vinden
  • afgrijselijk zijn

Vannacht om twee uur hoorde ik het afgrijselijke krijsen van een auto die tot de aanval is overgegaan en daarna een slag en gerinkel van glas.

Boze brieven van Bijkaart, W.F. Hermans,

Een afgrijselijk krijsende gestalte verspert de weg - een fantoom, gefabriceerd door je eigen angsten.

http://www.kuleuven.ac.be/thomas/actualiteit/indekijker/19/didactisch.htm,

Hetgeen aan zijn voeten op de grond lag, was niet meer omschrijfbaar als afkomstig van de natuur zoals mensen die kennen; dit was geen lijk, dit was een afgrijselijk verminkt kadaver.

De Openbaring, Tom De Cock,

Ik vond dat iemand die Venetië afgrijselijk vindt, dringend aan bekering toe is.

Mise-en-scène, Axel Bouts,

De stank die zich in het vrij kleine klaslokaal plotseling ontwikkelde was zo afschuwwekkend en afgrijselijk, zo ondraaglijk en onwezenlijk, dat hij zelfs met de rotste rottigheid op geen stukken na vergeleken kon worden.

De wekker, André Janssens,

Moeder stierf. Dat was afgrijselijk.

Engelen van het duister, Jan Siebelink,

met adjectief erachter


  • afgrijselijk dronken
  • afgrijselijk duur
  • afgrijselijk jaloers

Een keer, toen zijn vriendin bij hem weg was gegaan, zijn we samen afgrijselijk dronken geworden, onder een boom in Regent's Park, we leegden een halve fles whisky met ons tweeën, half huilerig, half lacherig, al die tijd heel sentimenteel.

Bezeten van mij, Nicci French,

Of het vat ook vol is, vertelt de seismologie echter niet. Daartoe moet je afgrijselijk dure proefboringen verrichten. De chemische snuffelmethode verraadt de aanwezigheid van petroleum wel. Ze geeft echter alleen een afstand, geen richting.

De Standaard,

Hedda is in de verte familie van Jago, de man die Othello zo afgrijselijk jaloers maakt.

NRC,

met ander, nevengeschikt adjectief


  • afschuwwekkend en afgrijselijk

De stank die zich in het vrij kleine klaslokaal plotseling ontwikkelde was zo afschuwwekkend en afgrijselijk, zo ondraaglijk en onwezenlijk, dat hij zelfs met de rotste rottigheid op geen stukken na vergeleken kon worden.

De wekker, André Janssens,

Woordfamilie


Als deel van een afleiding


afgrijselijk 1.1

verschrikkelijk lelijk

Algemene voorbeelden


'Het is toch volkomen vernederend voor een vrouw om zo te moeten poseren? En die afgrijselijke hoed. Ik bedoel, als het dan moet, kan het dan niet wat smaakvoller?' Ik keek nog eens naar die cowboyhoed. Het was geen haute couture, daar had John gelijk in en die glittertjes schitterden wel erg gemeen.

Nette mensen in een nieuwe tijd, Hans van der Kamp,

Woordfamilie


Als deel van een afleiding