barokpaard 1.0
paard van het barokke type dat gekenmerkt wordt door een sterk, gespierd en compact
lichaam met een krachtige achterhand, veel knieactie in de draf en een elegant uiterlijk
met lange, weelderige manen en een weelderige staart
Vooral in toepassing op paardenrassen waarmee men het hogeschoolrijden beoefent zoals
dat sinds de renaissance en barok beoefend werd aan de Europese hofrijscholen, bv.
de lippizaner, de andalusiër, de lusitano, de knapstrupper, de kladruber, de frederiksborger
en de berber. Tegenwoordig worden ook andere rassen tot de barokke paarden gerekend,
bv. de fries en de welsh cob.
Semagram (extra betekenisinformatie)
Een barokpaard…
is een paard; is een zoogdier; is een dier
- [Bouw] heeft een sterk, bespierd en compact lichaam met een krachtige achterhand, veel knieactie in de draf
- [Deel] heeft lange, weelderige manen en een weelderige staart
- [Functie] werd vroeger vooral gebruikt voor het hogeschoolrijden, als menpaard en als cavaleriepaard; wordt nu in zowat alle paardensportdisciplines gebruikt en wordt ook als showpaard gebruikt
- [Verscheidenheid] is bv. een lippizaner, andalusiër, lusitano, knapstrupper, kladruber, berber, frederiksborger, fries
Algemene voorbeelden
De moderne Lipizzaner is een schimmel van kleine maat (153-158 cm), met een gespierd lichaam, een edel hoofd met grote donkere ogen en kleine oren, zware hals, ranke benen en kleine voeten. De huid is zacht, manen en staart zijdeachtig. Dit "barokpaard" bij uitstek is mak en goedaardig van karakter.