bedtijd 1.0
tijdstip waarop men zich gewoonlijk te ruste begeeft; min of meer vaste tijd om te
gaan slapen; tijd om naar bed te gaan
Semagram (extra betekenisinformatie)
Een bedtijd…
is een tijdstip
- [Tijd] situeert zich doorgaans op een min of meer vast tijdstip in de avond of bij het begin van de nacht
- [Eigenschap of hoedanigheid algemeen] gaat gepaard met het zich te ruste begeven
Algemene voorbeelden
Tegen elf uur, doorgaans bedtijd voor studenten, kregen verschillende deelnemers het even moeilijk.
Combinatiemogelijkheden
met koppelwerkwoord
- het is bedtijd
- het was bedtijd
Kleine onaangenaamheden werken meer dan normaal op de zenuwen. Bijvoorbeeld het feit dat je naar teevee zit te kijken, een spannende film of zo, en om negen uur is het bedtijd en gaat ie uit, om het even waarnaar je zit te kijken.
Het is al laat, zegt ze, bedtijd. Ze rolt met haar ogen. Welterusten.
Ik had de krant doorgebladerd, een beetje tv gekeken, de verwarming alvast lager gezet en Rekel uitgelaten. Nu was het bedtijd. Ik stond al in de slaapkamer.