chance


chance 1.0

((vooral) in België)

gunstige loop van de omstandigheden; voorspoed; geluk

Semagram (extra betekenisinformatie)


Chance…

      Hoofdsemagram: geluk


      Algemene voorbeelden


      Als hij met een beetje 'chance' over twee jaar naar de zevende verdieping zou verhuizen, naar een luxueuze werksuite met bar en badkamer, een oosters tapijt, leren bankstellen, een design bureau met gedempt licht, (hopelijk als stafchef), zou hij het opperste genot kennen dat een rijkswachtofficier te beurt kan vallen: de tweede gouden balk vangen plus het voorrecht verwerven generaals te tutoyeren en bij de voornaam te noemen; behoren tot de dynastie.

      Drugs, Jef Geeraerts,

      Wij hebben altijd gedacht dat het bereiken van een hoge leeftijd hoofdzakelijk een kwestie van chance is.

      Morgen weer op de Groenplaats; Hoera ik heb een uitgever; Vanuit de kroeg; De sportziel van Satan; Schrijvers in de reclame, Johan Vandenbroucke,

      Combinatiemogelijkheden


      als object bij een werkwoord


      • chance hebben

      "Vroeger waart gij hier niet weg te slagen, het was Tante Delle van hier en Tante Delle van ginder. En nu heb ik chance als ge nog ene keer per jaar eens tot hier geraakt."

      Altrapsodie, Geert Van Istendael,

      "Je hebt toch wel chance dat Rembert Librechts centen én relaties heeft, nietwaar?"

      Requiem voor de geitenmelker, Robin Hannelore,

      'Luc Coghe is een hele goeie regisseur. Het is niet evident dat je met zo iemand werkt. We hebben dus chance gehad. We hebben vaak meningsverschillen gehad, maar we zijn steeds tot een compromis gekomen.'

      De Standaard,

      Woordfamilie


      Als rechterlid in samenstellingen en samenkoppelingen