coiffeur 1.0
((vooral) in België. In Nederland in formeel taalgebruik.)
Semagram (extra betekenisinformatie)
Een coiffeur…
is een persoon
Algemene voorbeelden
Hij wiebelde met zijn rechtervoet en schudde voor de zoveelste keer met een vervaarlijke knik het haar uit zijn ogen. 'Zou het toch niet goed zijn om eens naar de coiffeur te gaan,' vroeg ik, om van het onderwerp af te zijn, 'uw ogen zien er een beetje ontstoken uit.' 'De wijven zijn zot van lang haar,' pochte hij.
Op weekdagen werd het badoord bovendien door nachtvolk bezet. Garçons en serveuses van het statiekwartier, en op maandag ook coiffeurs en coiffeuses, want dat was hun vrije dag.
Van haarverzorgende middelen en potjes verf wil de Pavarotti onder de coiffeurs niets weten. "Dat is chemische troep waar je alleen maar eczeem aan je handen van krijgt." Van modekappers die klanten volledig kaal knippen omdat dit zo kek staat bij een pak van tweeduizend piek gruwt hij helemaal.