hfst. 1.0
((vooral) geschreven taal)
Algemene voorbeelden
De bibliotheek onderschrijft de opdracht en de haar gestelde voorwaarden zoals geformuleerd in het decreet van 13 juli 2001, hfst. III, houdende het stimuleren van een kwalitatief en integraal cultuurbeleid.
Deel 2 start met een beschrijving van veranderingen die zich in de afgelopen decennia in ons land hebben voorgedaan in de fysieke woonomgeving (hfst. 5).
Deze tendens is gedeeltelijk te herleiden tot ontwikkelingen rond kennis en samenleving van vóór de maatschappelijke integratie van het internet (zie hfst. 1).
De verantwoordelijkheid van met het Romeinse rijk geassocieerde niet-joden voor de gewelddadige dood van christenen wordt elders in Openbaring namelijk heel nadrukkelijk vermeld (zie met name hfst. 13).
De Engelse onderzoekers [...] gaan er in hun Style in Fiction ook van uit dat een complete beschrijving van het Engels als een illusie moet worden beschouwd. Maar ze laten zien dat dat het maken van stilistische observaties over literaire teksten allerminst uitsluit. Zij doen dit aan de hand van een checklist van uiteenlopende soorten taalverschijnselen (hfst. 3.1), die zij vervolgens gebruiken om enkele fragmenten van Conrad, Lawrence en Henry James te analyseren.
'Zich neerwerpen' betekent in Openbaring meestal eer bewijzen aan, vereren, vaak in een religieuze context (zie bijv. hfst. l 3).
Niet alle offers waren hetzelfde. Globaal zou je ze in drie groepen kunnen verdelen. Je kunt ze vinden in Leviticus 1 t/m 7: Brandoffers (hfst. 1; 6:8-13) [...]. Zond-/schuldoffers (hfst. 4:1-6:7; 6:24-7:10) [...]. Vredeoffers (hfst. 3; 7:11-21).
Dat betekent dat de duivel in vers 10 net zo goed op de Romeinse overheid als op de in vers 9 genoemde joden kan slaan, aangezien Johannes de gehele buitenwereld als duivels beschouwde (zie bijv. hfst 13).
De huizen en families die de boodschap aanvaardden werden de thuiscentra en uitvalsbases voor deze evangelisten, die voor onderdak, kleding en verzorging op hen waren aangewezen. Uit het apostolisch geschrift de 'Didachè' (hfst. XI-XIII) blijkt dat deze situatie rond 100 na Chr. nog springlevend is.
'Maar wie mijn vlees en bloed eet en drinkt, die bezit eeuwig leven: op de laatste dag laat ik hem opstaan, want mijn vlees is echt voedsel, mijn bloed is echte drank'. (Johannes Hfst 6.).