joch


joch 1.0

kind van het mannelijk geslacht; jongen

Semagram (extra betekenisinformatie)


Een joch…

is een kind; is een persoon

      Hoofdsemagram: jongen


      Algemene voorbeelden


      Hij kocht een krant bij een joch dat de avondbladen ventte, hij bestelde een espresso.

      Voel maar, Jan Brokken,

      Luid gegier van banden! Een personenauto was uitgeweken voor een joch dat met een trekwagentje onbesuisd de rijbaan overstak. De auto reed het karretje te pletter. Het ventje gaf een kreet en holde weg.

      Het damesorkest en andere stadsverhalen, Herman Pieter de Boer,

      Combinatiemogelijkheden


      met adjectief ervoor


      • een klein joch
      • leuk joch
      • een heerlijk joch

      De jongen zat op Jasna's schoot, zij drukte hem vast tegen zich aan. Een klein joch, met een wintergezicht en een steile blonde lok over zijn voorhoofd.

      Over de grens, Chaja Polak,

      'Zijn jullie belazerd? Wat zijn dat voor spelletjes? Waar woon je?' Franklin gaf zijn huisadres op. 'Kom mee. Ik pik dit niet.' De man drukte een zakdoek tegen zijn hoofd. Het kind liep naast hem zonder een spoor van angst. Zeker ouders die alles goedvonden. Dat had je wel meer. Hij moest uitkijken dat hij geen grote bek kreeg. Leuk joch wel.

      Franklin, Thomas Lieske,

      Hij groeide op tot een flinke kleuter, die de harten stal van alle buurbewoners. Het was een heerlijk joch, met mooie blauwe ogen.

      http://www.darkandlight.org/

      Als vaderfiguur was ik heel fier dat hij zo goed luisterde en een enorme ijver aan de dag legde. Ivic vond dat ook schitterend. Het was een heerlijk joch, maar soms was ik heel streng. Als hij een zetje nodig had, kon ik heel boos zijn.

      De Standaard,

      • het arme joch

      De Doctorandus maakte een vervelende opmerking over het weer en het arme joch ontplofte. Met de blote vuist wilde deze 1.65-meter-hoge tiener de Doctorandus te lijf gaan.

      http://www.roodenwit.nl/

      Twee dagen later stond ik met een Bolex Paillard op mijn schouder op een zonnig dakterras met Hammie en een jongetje dat door hem als een binkie van de straat betiteld was. Een die hij al langer kende en zelfs een Kreidler Florett voor de verjaardag had geschonken. 'Het arme joch huilde van ontroering. Met je veertiende een bromfiets, stel je dat eens voor!'

      Nette mensen in een nieuwe tijd, Hans van der Kamp,

      Nu hij aan het voorval terugdacht kon hij zich niet voorstellen waarom hij het jongetje met zo veel kleinerend vertoon zou hebben weggesnauwd, als er niet ook een zekere machtswellust bij was gekomen. 'Het arme joch,' dacht hij. 'Wat droop hij zielig af.'

      Een valse nicht, Guus Vleugel,

      met aanwijzend voornaamwoord


      • dat joch

      Hij ziet Hakim met de puppies voor de kooi van Miny staan. De puppies likken zijn wangen. Alle dieren zijn dol op dat joch, Lou had dat de eerste keer dat Hakim zijn winkel binnenkwam al geconstateerd.

      Erbarme dich; Grote schoonmaak in 30 seconden, Hanneke Paauwe,

      Volgens Monika was Bo nog veel te klein voor dit soort boeken. Maar Bo was het daar niet mee eens en ik trouwens ook niet. 'De dood hoort bij het leven, Mo,' had ik gezegd, 'daar is niks vreemds of wreeds aan. Straks wil dat joch een hamster, en zo'n beestje gaat natuurlijk veel te snel dood, dus kan hij maar beter vertrouwd zijn met het feit dat dieren doodgaan.'

      De passievrucht, Karel Glastra van Loon,

      De eerste keer dat Melsen André's moeder belde schrok ze zich rot. "Wat heeft dat joch nou weer uitgespookt, dacht ik. En ik dacht ook: waar bemoeit die agent zich mee."

      Trouw,

      Woordfamilie


      Als rechterlid in samenstellingen en samenkoppelingen


      Overige woordfamilieleden