lul-de-behanger 1.0
((vooral) in Nederland; zeer informeel; pejoratief)
Semagram (extra betekenisinformatie)
Een lul-de-behanger…
is een man; is een persoon
- [Eigenschap of hoedanigheid algemeen] is suf of onhandig
Algemene voorbeelden
Mijn vader had een zwaarmoedige bui en probeerde een van mijn oudere broers iets uit te leggen. Nadat het mislukt was, kwam die broer naast mij lopen: "Hij begon weer te zeiken over de oorlog. De lul-de-behanger."
Een opmerkelijk boek is het zeker, dit thrillerdebuut van Patricia van Mierlo. Ten eerste hanteert van Mierlo een bijzondere en eigenzinnige schrijfstijl. De cynische en vaak onbezonnen uitspraken en gedachten van Isa zijn leidend in het verhaal. Isa gebruikt aan de lopende band uitspraken als 'therapiegelul', 'toprukkers', 'lul-de-behangers' en haar man noemt ze 'Harry Hortensiahart' omdat hij in bloemen handelt.
Hij noemt zichzelf: 'basisarts-niet-in opleiding, minder dan niets. Voetveeg. Lul-de-behanger. Dokter in de ik-weet-niet-kunde. Slaaf. Verpleger met artsendiploma'.
Zo kreeg ik [...] regelmatig een bericht van een mevrouw, die ik eerlijk gezegd nooit meer hoopte te zien, met een foto die ze van elke maaltijd die ze met haar man, een eersteklas lul-de-behanger, in een bepaald restaurant nuttigde.
Lul-de-behanger, lullebehanger: onhandig persoon; klungel, kluns, stommeling.''t is een echte lul-de-behanger of toch minstens zijn vervanger,' zong Raymond van het Groenewoud in 1988. Dit scheldwoord is echter minstens een paar decennia ouder. Bedoeld wordt eigenlijk: een slechte behanger. Hier opgevat als een beroepsvermeldende eigennaam, zoals Frans de Jager; Henk de Visser. In de volkstaal heeft behanger al een tijd de betekenis van 'prutser, knoeier' (wellicht vanwege de trage handelingen, eigen aan dit beroep). Vgl. fietsenmaker; koekenbakker; kruidenier. Een contaminatie is Jan Lul de behanger.