oktober 1.0
Semagram (extra betekenisinformatie)
Oktober…
is een maand; is een periode; is een tijd
- [Deel] bestaat uit 31 dagen
- [Geheel] maakt deel uit van het jaar en is een herfstmaand
- [Rang of hiërarchische positie] is de tiende maand van het jaar op de gregoriaanse kalender
- [Duur] duurt 31 dagen
- [Ordening of volgorde] wordt voorafgegaan door de maand september en gevolgd door de maand november
- [Eigenschap of hoedanigheid algemeen] is de maand waarin op 3 oktober Leidens ontzet en op 4 oktober dierendag wordt gevierd
Algemene voorbeelden
Het suikergehalte is voor in Nederland geoogste druiven niet het meest kritisch [...]. Het zuurgehalte is wel van belang. Omdat het seizoen bij ons niet al te lang duurt en het weer in september en oktober slechter wordt, is het zuurgehalte soms te hoog wanneer er vroeg geoogst wordt.
Wij aten op 3 oktober altijd hutspot voor Leidens ontzet.
België keurde in oktober 1989 als eerste land ter wereld een wet goed die zijn onderdanen verbiedt minerale rijkdommen te ontginnen op de Zuidpool.
Afgezien van enkele autobommen vond de laatste doelgerichte ETA-aanslag half oktober plaats.
Op 11 oktober presenteerden de bedenkers van de Euro League hun plannen in het hoofdkantoor van de UEFA in Nyon aan het managementteam.
De kinderboerderij is lange tijd gesloten geweest ivm mond-en klauwzeer [...]. Op 4 Oktober is het dierendag. Rond deze datum zullen wij de dieren samen met u in het zonnetje zetten .
Op maandag 12 oktober 1998 werd het Groninger dorp Zuidbroek getroffen door een windhoos.
Combinatiemogelijkheden
met adjectief ervoor
- aanstaande oktober
met adjectivisch voltooid deelwoord
- afgelopen oktober
met voorzetselgroep
- in oktober van dat jaar
- in oktober van dit jaar
- in oktober van vorig jaar
- 5 oktober om 15.00 uur
- 11 oktober om 16.00 uur enz.
in voorzetselgroep
- half oktober
- in oktober
- midden oktober
- na oktober
- per oktober
- rond oktober
- sedert oktober
- sinds oktober
- tegen oktober
- tot oktober
- vanaf oktober
- van oktober tot mei enz.
- de derde, laatste enz. week van oktober
- de derde, laatste enz. dag van oktober
- de eerste zaterdag, zondag enz. van oktober
met telwoord ervoor
- 1 oktober
- 2 oktober
- 3 oktober
- 4 oktober
- 5 oktober
- 6 oktober
- 7 oktober
- 8 oktober
- 9 oktober
- 10 oktober
- 11 oktober
- 12 oktober
- 13 oktober
- 14 oktober
- 15 oktober
- 16 oktober
- 17 oktober
- 18 oktober
- 19. 20 oktober
- 21 oktober
- 22 oktober
- 23 oktober
- 24 oktober
- 25 oktober
- 26 oktober
- 27 oktober
- 28 oktober
- 29 oktober
- 30 oktober
- 31 oktober
- drie oktober
- vier oktober
- de tweede oktober
- de derde oktober
- de vierde oktober
met telwoord erachter
- oktober 1940
- oktober 1944
- oktober 2000
- oktober 2018 enz.
- oktober '97
- oktober '98 enz.
met aanwijzend voornaamwoord
- oktober dat jaar
- oktober dit jaar
overig
- medio oktober
Vaste verbindingen
Woordfamilie
Als linkerlid in samenstellingen en samenkoppelingen
- oktoberavond
- oktoberbalans
- oktoberbedevaart
- oktobercijfers
- oktobercollectie
- oktoberdag
- oktoberexpiratie
- oktoberfeest
- oktoberfoor
- oktoberfuture
- oktoberhemel
- oktoberkermis
- oktoberlicht
- oktoberlucht
- oktobermaand
- oktobermarkt
- oktobermiddag
- oktobermist
- oktobermorgen
- oktobernacht
- oktobernamiddag
- oktobernummer
- oktoberochtend
- Oktoberoorlog
- oktoberopstand
- oktoberpsychose
- oktoberraming
- oktoberrevolte
- Oktoberrevolutie
- oktoberschijf
- oktobertemperatuur
- oktobertuin
- oktobervakantie
- oktobervergadering
- oktoberweek
- oktoberwind
- oktoberzitting
- oktoberzon