omroeper


omroeper 1.0

iemand die voor zijn beroep, voor de gelegenheid of uit liefhebberij iets omroept, meestal bepaalde aankondigingen of mededelingen, bv. op het station of voor de radio of op de televisie

Semagram (extra betekenisinformatie)


Een omroeper…

is een persoon

  • [Eigenschap of hoedanigheid algemeen] heeft meestal een duidelijke stem
  • [Activiteit of handeling] roept berichten om
  • [Instrument] gebruikt bij het op straat overbrengen van een boodschap soms een bel of een megafoon om zijn bericht aan te kondigen
  • [Middel] brengt berichten over via bv. een omroepinstallatie, de radio of de televisie

Algemene voorbeelden


De omroeper die het weerbericht voorleest doet dat altijd met een licht ironische ondertoon.

Buiten is het maandag, J. Bernlef,

De omroeper schalt plaatselijk nieuws door de straten.

Kriblijn, Barber van de Pol,

Zelfs omroepers van de staats-tv "verspreken" zich regelmatig - tot groot jolijt van de kijkers.

De Standaard,

Een moskee herken je aan zijn koepelvormige toren en aan zijn minaret, een toren waarop de muëzzin (omroeper) 5 maal per dag oproept tot gebed.

http://www.pienternet.be/ArabischeCultuur/Islam.pdf

De omroeper kondigde met een zwaar Utrechts accent aan dat de stoptrein naar Amsterdam over vijf minuten van spoor C zou vertrekken.

De natte gemeente van Koos Tak, Rijk de Gooijer & Eelke de Jong,

De omroeper maakte bekend dat de wedstrijden werden afgelast gezien de weersverwachting voor de rest van de dag.

Engelen van het duister, Jan Siebelink,

Als de omroeper zegt "naar de start rit 7 en 8" dan zijn rit 3 en 4 klaar en zijn rit 5 en 6 aan het rijden.

http://www.ussv.studver.uu.nl/IUT/hoewedstrijd.htm

Woordfamilie


Als deel van een afleiding


Als rechterlid in samenstellingen en samenkoppelingen


Als linkerlid in samenstellingen en samenkoppelingen