pluszus 1.0
((vooral) in België; neologisme)
Semagram (extra betekenisinformatie)
Een pluszus…
is een zus; is een familielid; is een persoon
Algemene voorbeelden
"De diversiteit in gezinnen is gigantisch toegenomen. Er zijn niet alleen stiefbroers en stiefzussen, of om het mooier te zeggen: plusbroers en pluszussen, er zijn ook halfbroers en halfzussen, plusmama's en pluspapa's, bijkomende grootouders. Dit soort gezinnen zijn geen 365 dagen op een jaar bij elkaar. Soms zijn ze met zes, soms met twee, soms met vier. In dit verhaal was het ook zo."
De broertjes Wout (12) en Warre (9) en hun pluszus Dieuwke (11) uit Varsenare lieten zich gisteren van hun beste kant zien.
Romy had nog twee jongere zussen, een jongere broer en twee pluszussen.
Hey Lisa, mijn ouders zijn gescheiden, mijn pa doet lastig en mijn plusmoeder (stiefmoeder) is een echte chagrijnige stresskip. Bovendien geeft mijn pluszus op alles commentaar. Mijn plusbroer is wel oké. ik moet elke week wisselen en ik ben het echt zo beu bij mijn pa. Erg lang hou ik het er niet meer vol! Help me, please.
Woordfamilie
Als deel van een afleiding
Etymologie
Aard herkomst | inheems woord |
---|---|
Vroegste datering | 2008 |