springstaart 1.0
Semagram (extra betekenisinformatie)
Een springstaart…
is een insect; is een dier
- [Afmeting] is ongeveer 2 mm lang
- [Uiterlijk] heeft zes poten, geen vleugels en een springvork aan zijn achterlijf waarmee hij kan springen
- [Functie] dient als voedsel van vele bodemorganismen
- [Woongebied] leeft in verschillende lagen van de bodem
- [Gedrag] voedt zich met rottend, plantaardig materiaal; verwerkt met andere bodemorganismen bladafval tot compost
Rijk | Animalia; Dieren |
---|---|
Stam | Arthropoda; Geleedpotigen |
Klasse | Collembola |
Algemene voorbeelden
Een springstaart is een bodemdiertje van circa 2 mm groot en is zeer gevoelig voor verschillende soorten vervuiling. Door een gedeelte van het genoom van de springstaart te onderzoeken, nadat deze enkele dagen in de vervuilde grond heeft gebivakkeerd, wordt het mogelijk om de mate van bodemvervuiling vast te stellen.
Springstaarten zijn zeer kleine insekten, zelden groter dan 5mm. Ze hebben hun naam te danken aan het feit, dat vrijwel alle soorten beschikken over een gevorkt apparaat aan het achterlijf waarmee ze in staat zijn grote sprongen te maken. Een springstaart van bv. 5 mm. lengte springt wel 8 cm. ver.
Milieurisico's en gevolgen voor (biologische) landbouw 1. Sterven van nuttige insecten. Bt-gewassen, zoals Bt-maïs van Novartis, produceren een insectenverdelger die Bt wordt genoemd. Het Bt in deze gewassen doodt echter niet alleen de plaagdieren, zoals de maïsboorder. Ook nuttige insecten zoals de monarchvlinder, gaasvlieg en springstaart worden bedreigd. Bovendien is inmiddels gebleken dat het Bt uit deze gewassen ook naar de bodem lekt. Wat het daar kan aanrichten is nog onbekend.
Springstaarten zijn kleine vleugelloze insekten, die meestal een springvork aan het achterlijf bezitten. Dit is een tweetandige naar achter uitklapbare 'Veer', waarmee ze flinke sprongen kunnen maken. In rust wordt deze springvork met de punt naar voor tegen de buik geklapt.
De meeste van die kleine spinnensoorten leven op het grondoppervlak tussen lage vegetatie en strooisel. Ze voeden zich daar met springstaarten en andere kleine geleedpotigen.
In de bosbodem komen zeer veel springstaarten voor (40 000 tot 100 000 per m²). Aan hun kopvorm kan men herkennnen in welke bodemlaag ze leven. Soorten uit de strooisellaag zijn groot, gepigmenteerd, hebben lange poten en tasters en een grote springvork. Ze bezitten ogen en zijn dikwijls behaard. Soorten uit de humuslaag zijn klein, kleurloos en vaak blind. Ze hebben korte poten en tasters. Hun springvork is klein of ontbreekt. Ze zijn meestal slechts weinig behaard.