taartje 1.0
Semagram (extra betekenisinformatie)
Een taartje…
is een lekkernij; is voedsel
Algemene voorbeelden
Er werd een rieten mand geopend. Ze kreeg een taartje aangereikt, op een schoteltje, met een zilveren vorkje ernaast.
Christine keert weer, opvallend welgezind en actief. "Wie offert zich op om naar de bakker te lopen? Zeg nu niet dat het niet nodig is. Ik heb zelf zin in een taartje. En jij kunt niet beweren dat je het moet laten voor je lijn, Bettina."
Het roze blondje kwam haar punt tiramisu brengen. In stilte keken ze toe hoe ze haar vork in het taartje stak alsof het anders wegliep. Voor haar was eten nog een vorm van jagen. Je kon er de hele dag naar kijken.
Karin voelde zich helemaal thuis in de flat. Ze maakte limonade en haalde twee taartjes uit een doosje. Gerben had natuurlijk niet op mij gerekend, maar hij zei: 'Nee hoor, ik hoef niet, dat taartje is voor jou.'
Lang hielden ze stil voor de banketbakkerswaren: kunstig geëtaleerde piramides van koekjes met amandelen, schalen taartjes met gele vruchten in gelei, een wilde kring van chocoladepoppetjes en mandjes marsepeinen fruit.
Combinatiemogelijkheden
als object bij een werkwoord
- een taartje eten
- een taartje nemen
- taartjes halen
Ik wilde naar Luik, naar een film of gewoon ergens een ijsje of een taartje eten, kon me niet schelen, ik wilde uit mijn huis.
Ik denk dat ik nog zo'n taartje neem, zei hij toen hij zijn sigaret uitdrukte. En een mintgroen geglazuurd taartje later vertelde hij dat de hele familie Tristan elk jaar op een mooie voorjaarsdag naar de krijtrotsen van de Boca ging, waar het land abrupt ophield en een roodwitte vuurtoren zijn lichtsignalen rondveegde.
Zet jij maar koffie zegt mijn vader. Ik zal de taartjes wel halen.
met adjectief ervoor
- kleine taartjes
'Ik ging altijd mee met jou naar ballet bij mevrouw Muller van Gijen in de Adriaan Pauwstraat en bij Formosa gingen we thé complet bestellen, met van die kleine taartjes erbij, weet je nog wel.'
in voorzetselgroep
- trakteren op een taartje
Wie niet ziek is en/of opgenomen is in een verpleeghuis of een psychiatrische instelling, vindt het heel gewoon om af en toe uit eten te gaan, een schoonheidssalon te bezoeken of zichzelf te trakteren op een taartje. Grote groepen chronisch zieken zijn echter niet in staat dergelijke feestelijke initiatieven te nemen.
met ander, nevengeschikt substantief
- taartjes en schnitten
- soezen of taartje
Onze taartjes en schnitten zijn bedoeld voor ongeveer 6 à 8 personen.
Na sluitingstijd kwam geregeld Leentje naar boven met overgebleven soezen of taartje. Ze bleef dan wat hangen om haar kostganger te onderhouden over het harde bestaan ener bakkerin, men moest het stellen met een man die sliep en waakte op de verkeerde uren.
Woordfamilie
Als rechterlid in samenstellingen en samenkoppelingen
Als linkerlid in samenstellingen en samenkoppelingen
taartje 2.0
Semagram (extra betekenisinformatie)
Een taartje…
is gebak; is voedsel
- [Omvang concreet] is klein
Combinatiemogelijkheden
met voorzetselgroep
Voorzetsel: van
- een taartje van rode mul en krab
- een taartje van witlof, knolselderij en zwezerik
Tom neemt de carpaccio van geblancheerde courgette en pompoen met eendenleverkrullen en een confiture van uien en port, ik neem het taartje van rode mul en krab gegratineerd met Munster-kaas en vergezeld van een kastanjetapenade.
'Dat voorgerecht, een taartje van witlof, knolselderij en zwezerik, is een heel aparte combinatie.'