zwager 1.0
((vooral) in Nederland)
Semagram (extra betekenisinformatie)
Een zwager…
is een persoon
- [Geslacht] is van het mannelijke geslacht; is een man of een jongen
- [Betrekking of relatie] is een aangetrouwde broer van iemand, hetzij als echtgenoot van een zus van die persoon, hetzij als broer van zijn echtgenote of haar echtgenoot; is in het geval van een gelijkslachtig huwelijk ook hetzij de echtgenoot van een broer van die persoon, hetzij een broer van zijn echtgenoot of haar echtgenote
Algemene voorbeelden
Die zwager die niet meer drinkt is eigenlijk een droogstoppel; daar gaat dhr. X niet meer heen.
De zwager kon geen kinderen krijgen, en de zwager ging zich afgewezen en jaloers voelen, zich afzetten tegen M. Op den duur waren ze geen vrienden meer, maar negeerden elkaar.
Bij een zwager in Friesland zaagde hij kort daarop zijn eerste berkenstam uit de houtwal.
Combinatiemogelijkheden
met voorzetselgroep
- de zwager van Octavianus
Er werd gesproken over een nieuw driemanschap dat de leiding zou moeten krijgen, bestaande uit Octavianus, Lepidus en Marcus Antonius. Daarvan was er maar één op de hand van Cleopatra, Marcus Antonius, de zwager van Octavianus.
met bezittelijk voornaamwoord
- haar zwager
- hun zwager
- mijn zwager
- onze zwager
- zijn zwager
Al dat hoogdravende gezeur uit de tijd dat hij met haar ging, dat onze vriendschap wel verflauwd leek maar dat die nog inniger zou worden als hij eenmaal mijn zwager was, had hij zo snel mogelijk met klappermelk weggespoeld.
Dus bellen we maar weer naar het mobieltje van onze zwager om mede te delen dat we niks anders kunnen doen dan naar Brussel te gaan of te overnachten en af te wachten of er morgen een vlucht Londen - Amsterdam is.
De Groothertog van Hesse was in 1916 samen met de Duitsers in oorlog met het Rusland van zijn zwager.
Ria was voor Jac een beetje een sta in de weg voor de carrière die hij voor zichzelf had gepland. Zij had n.l. al een kind voor ze trouwde met Jac en dat was toen nog een schande [...]. Wat Jac niet wist is dat Ria bijna dagelijks haar zwager ontving. Ze zette de deur al op een kier om tien uur dan kon hij zo doorlopen. Het ging altijd heel stil en snel.
voorafgegaan door naamvalsgenitief
- Antons zwager
Antons zwager, die bakker was, bedacht dat een langwerpig zacht broodje net zo goed als aanvatter voor het worstje kon dienen.
met ander, nevengeschikt substantief
- schoonzuster en zwager
- zus en zwager
- zuster en zwager
Een keer, toen ik bij hen in de Vondelstraat was, werd een van hen als dokter ergens heengeroepen en toen hij terugkwam werd het geval met een schoonzuster en zwager uitvoerig besproken.
Franklin de dader? Dan konden zijn zus en zwager dik gaan betalen en de politie moest Franklin verhoren en hém excuusbrieven schrijven.
Bart vroeg zich opeens af of zijn zuster en zwager soms interessante mensen waren.