zwakkeling


zwakkeling 1.0

(pejoratief)

iemand die zwak is, meestal op het gebied van zijn persoonlijkheid of karakter, maar soms ook wat betreft zijn fysieke toestand, gesteldheid of voorkomen; zwak persoon
Ook als scheldwoord gebruikt.

Semagram (extra betekenisinformatie)


Een zwakkeling…

is een persoon

  • [Eigenschap of hoedanigheid algemeen] heeft een zwakke gesteldheid of is een zwak persoon wat betreft zijn persoonlijkheid, karakter of fysiek; is zwak

    Algemene voorbeelden


    Wie iets onderneemt en faalt is heel wat beter af dan diegene die niets onderneemt en daar in slaagt. Zelf ben ik ook vaak een zwakkeling.

    http://www.basisberaad.nl/basisberaad/index.html

    Ook een zwakkeling (in fysiek en/of mentaal opzicht) kon zich soeverein noemen, als hij maar vorst was.

    http://allserv.rug.ac.be/~frvandun/Texts/Rechtsfilosofie/RFgent-0.htm,

    Kunst, zo kakelde ik maar door, dient klaarblijkelijk haar herkomst te vinden in een of andere slecht geventileerde onderwereld waar een kil en glansloos, winters schijnsel hangt; - die wereld is bewoond door zwakkelingen, uitgestotenen, onaangepasten en nog andere zieke types, van wie er duizenden denken dat ze geroepenen zijn om de grote onsterfelijke dingen te maken, terwijl er hooguit twee, misschien drie, daartoe zijn uitverkoren, ja toch? - heb ik gelijk of niet?

    Winterlicht. Een vergeetboek, Jeroen Brouwers,

    Ze had een diepe afkeer voor zwakkelingen die door de staat ondersteund werden.

    De Standaard,

    Woordfamilie


    Als deel van een afleiding