Deen


Deen 1.0

iemand met de Deense nationaliteit; iemand die behoort tot het Deense volk; iemand die afkomstig is uit Denemarken; inwoner van Denemarken
Ook, meestal in het meervoud, in toepassing op vertegenwoordigers van een nationale sportploeg of andere groep.

Semagram (extra betekenisinformatie)


Een Deen…

is een persoon

  • [Groep] maakt doorgaans deel uit van het Scandinavische volk
  • [Plaats] woont doorgaans in Denemarken
  • [Plaats van herkomst] is doorgaans afkomstig uit Denemarken
  • [Eigenschap of hoedanigheid algemeen] heeft de Deense nationaliteit

Algemene voorbeelden


Dat Denen gastvrij zijn is goed te merken in de hele hotelsector.

http://www.denemarken.dt.dk/

In een rede dinsdag bij de opening van het parlement speelde de sociaal-democratische leider in op de ongerustheid bij veel Denen over toenemend geweld en inkrimping van sociale voorzieningen.

De Standaard,

Na Spanje heeft Denemarken zich geplaatst voor de finale van het WK handbal. De regerend Europees kampioen won vrijdag van Kroatië. Dat deden de Denen met overtuigende cijfers: 30-24.

http://www.sportprimeur.nl/handbal/2013/01/handbal-ek-winnaar-denemarken-naar-wk-finale/,

Wat ik het aardigst vind, is dat de Denen in de zomer gewoon picknicken en zonnen op de kerkhoven.

Mensen met een hobby, Désanne van Brederode,

Het team telt 22 renners, onder wie zestien Belgen, twee Nederlanders, twee Duitsers, een Pool en een Deen.

NRC,

Woordfamilie


Als deel van een afleiding