bompa 1.0
((vooral) in België)
vader van iemands vader of moeder; opa
Semagram (extra betekenisinformatie)
Een bompa…
is een persoon
Algemene voorbeelden
Lange tijd runde den bompa de zaak, tot twee kleinzonen het roer overnamen.
Dagboek kleuter. Maandag. Sinterklaas gaan halen bij bomma en bompa. Alleen knikkers gekregen. Stom speelgoed. Heb knikkers op de keldertrap gelegd. Bompa naar beneden getuimeld, geen belang, bompa toch al oud en versleten, er waren geen knikkers kapot. Heb klop gekregen. Met knikkers spelen is verboden.
De ganse zwik moet erbij, bomma, bompa, tante nonneke, alle broers en zussen van mijn vrouw, hun kinderen.