maandag 1.0
Semagram (extra betekenisinformatie)
Maandag…
is een dag; is een periode; is een tijd
- [Deel] bestaat uit 24 uur
- [Geheel] is een van de zeven dagen van een week
- [Rang of hiërarchische positie] is de eerste dag van een week op de gregoriaanse kalender
- [Duur] duurt 24 uur
- [Ordening of volgorde] wordt voorafgegaan door zondag en gevolgd door dinsdag
- [Eigenschap of hoedanigheid algemeen] is de eerste dag van de werkweek en wordt daarom door werknemers wel beschouwd als een ellendige dag (vergelijk een samenstelling als maandagziekte); is de dag waarop vele winkels, musea e.d. 's morgens (of de hele dag) gesloten zijn; was vroeger de dag waarop men traditiegetrouw de was deed (maandag wasdag); werd wel beschouwd als een dag waarop producten van slechte kwaliteit werden afgeleverd (vergelijk een in het corpus niet meer aangetroffen woord als maandagauto)
Algemene voorbeelden
Vermeld bij de aanvraag dat het uittreksel nodig is voor huwelijksaangifte. De kosten hiervan verschillen per gemeente. De kosten van het trouwboekje bedragen f 14,50 (€ 14,50). Huwelijksrecht maandag t/m vrijdag f 267,75 (€ 121,50); zaterdag f 1.144,00 (€ 519,12).
Bijlokemuseum, Godshuizenlaan 2, Gent, tot 15 september, van 9.30 tot 17 uur, maandag en feestdagen gesloten.
Maandag is Floorpoint Staphorst gesloten.
Veel miserie kan voorkomen worden door tijdig te vertrekken of door een andere, minder drukke, vertrekdag uit te kiezen. Zo is zondag meestal een relatief rustige reisdag, maar toch blijven maandag, dinsdag en donderdag de beste vertrekdagen.
Van de invloed van de biologische klok op het hart is bekend dat er een: jaarpiek is: hartaanvallen hebben een afgetekend jaarpiek in januari en februari, ongeacht het klimaat. Weekpiek is: op maandag is de kans op een hartaanval bijna 2x zo groot dan op andere dagen.
Combinatiemogelijkheden
met adjectief ervoor
- vorige maandag
met adjectivisch tegenwoordig deelwoord
- aanstaande maandag
- komende maandag
- volgende maandag
met adjectivisch voltooid deelwoord
- afgelopen maandag
met voorzetselgroep
- maandag bij
- maandag in
- maandag met
- maandag naar
- maandag om
- maandag tot
in voorzetselgroep
- na maandag
- op maandag
- sedert maandag
- sinds maandag
- tot maandag
- van maandag
- vanaf maandag
- voor maandag
met telwoord ervoor
- de eerste maandag (van de maand, van de maand april enz.)
- de tweede maandag (van de maand, van de maand april enz.)
- de derde maandag (van de maand, van de maand april enz.)
- de vierde maandag (van de maand, van de maand april enz.)
met telwoord erachter
- maandag 1 januari, februari, maart, april enz.
- maandag 2 januari, februari, maart, april enz.
- maandag 3 januari, februari, maart, april enz.
- maandag 4 januari, februari, maart, april enz.
- maandag 5 januari, februari, maart, april enz.
- maandag 6 januari, februari, maart, april enz.
- maandag 7 januari, februari, maart, april enz.
- maandag 8 januari, februari, maart, april enz.
- maandag 9 januari, februari, maart, april enz.
- maandag 10 januari, februari, maart, april enz.
- maandag 11 januari, februari, maart, april enz.
- maandag 12 januari, februari, maart, april enz.
- maandag 13 januari, februari, maart, april enz.
- maandag 14 januari, februari, maart, april enz.
- maandag 15 januari, februari, maart, april enz.
- maandag 16 januari, februari, maart, april enz.
- maandag 17 januari, februari, maart, april enz.
- maandag 18 januari, februari, maart, april enz.
- maandag 19 januari, februari, maart, april enz.
- maandag 20 januari, februari, maart, april enz.
- maandag 21 januari, februari, maart, april enz.
- maandag 22 januari, februari, maart, april enz.
- maandag 23 januari, februari, maart, april enz.
- maandag 24 januari, februari, maart, april enz.
- maandag 25 januari, februari, maart, april enz.
- maandag 26 januari, februari, maart, april enz.
- maandag 27 januari, februari, maart, april enz.
- maandag 28 januari, februari, maart, april enz.
- maandag 29 januari, februari, maart, april enz.
- maandag 30 januari, februari, maart, april enz.
- maandag 31 januari, februari, maart, april enz.
met aanwijzend voornaamwoord
- die maandag
- deze maandag
met onbepaald voornaamwoord
- elke maandag
- iedere maandag
voorafgegaan door naamvalsgenitief
- 's maandags
Dat zomersmog een gevolg is van de vervuiling van de voorgaande dagen wordt bij zonneschijn bewezen door de klassieke dinsdagsmog. Die treedt op nadat het land 's maandags massaal het werk heeft hervat.
De stedelijke musea zijn 's maandags dicht.
Vaste verbindingen
heilige maandag
maandag wasdag
Woordfamilie
Als deel van een afleiding
Als deel van een afleiding
Als rechterlid in samenstellingen en samenkoppelingen
Als linkerlid in samenstellingen en samenkoppelingen
- maandagagenda
- maandagavond
- maandagbespreking
- maandagbeurs
- maandageditie
- maandagfinale
- maandaggroep
- maandaghandel
- maandaghoudend
- maandagkrant
- maandagmagazine
- maandagmarkt
- maandagmiddag
- maandagmorgen
- maandagnacht
- maandagnamiddag
- maandagochtend
- maandagopenstelling
- maandagoptocht
- maandagproductie
- maandagprogramma
- maandagslot
- maandagstaking
- maandagstoet
- maandagtraining
- maandagvergadering
- maandagvoormiddag
- maandagwedstrijd
- maandagziekte
- maandagzitting