ajuus


ajuus 1.0

(informeel)

tussenwerpsel waarmee men afscheid neemt van iemand of van meerdere personen; als afscheidsgroet gebruikt woord; doei
In tegenstelling tot aju ook in het Vlaams wel gebruikt.

Algemene voorbeelden


Ik heb geen rooie cent meer op zak, ik weet niet eens of mijn cheque dekking heeft en barst, dekking of niet, ik betaal ermee, en of ik er nou voor in de bak vlieg kan me niet schelen, kan me allemaal niet meer schelen, trouwens in de bak krijg je gratis voeder, en het denkbeeld van de gevangenis wind me op, met een uitgestreken gezicht teken ik en ajuus, nu naar huis, we gaan een periode van blikjes eten tegemoet.

Het tranenmeer, Elisabeth Marain,

Morgen weer. Zelfde tijd, zelfde plaats. Ajuus.

NRC,

'Ajuus!' Hij legde abrupt de telefoon neer.

Requiem voor een vriend, J.J. Voskuil,

Eens z'n verhaal afgewerkt, acht de man het namelijk tijd de hoorn neer te leggen. De vaderlijke plichten roepen ook bij hem. Volgt nog een uitwijding over vrouw en kind en ajuus.

Dag en Nacht, Emile Pérez,

We rekken de tijd nog wat, het is fijn bij elkaar, het bier smaakt, maar 't is al na middernacht en mijn kinderoppas moet naar huis. Ze zetten me af aan de voordeur, ajuus en bedankt! Ik betaal het jonge meisje.

Het tranenmeer, Elisabeth Marain,

Combinatiemogelijkheden


in de zin


  • 'ajuus' mompelen
  • 'ajuus' roepen
  • 'ajuus' zeggen

Sjors trok zijn jasje aan, knoopte de kleurige sjaal die hij pas had gekocht rond zijn nek en checkte in de wandspiegel nog even of zijn haar wel snor zat. 'Ajuus,' mompelde hij bij de deur, en glimlachte toen hij zag hoe Klakke, allang volgesnoven, nog glimlachend over het nu lege spiegeltje zat gebogen.

Verzameld proza, Jotie T'Hooft,

Ik zwaaide amicaal naar de portier, alsof ik een verpleegster was. 'Ajuus!' riep ik. 'Tot morgen! Ik ben lekker vrij.'

Annie Berber en het verdriet van een tedere crimineel, Yvonne Keuls,

Het begon te regenen. 'Ajuus,' zei hij. Op een drafje liep hij naar zijn caravan en ging, onder een oranje afdakje, zitten naast de vrouw die hij niet had gewurgd.

Welverdiende onrust, Simon Carmiggelt,