Zwitser


Zwitser 1.0

iemand met de Zwitserse nationaliteit; iemand die behoort tot het Zwitserse volk; iemand die afkomstig is uit Zwitserland; inwoner van Zwitserland
In het meervoud ook in toepassing op het volk.

Semagram (extra betekenisinformatie)


Een Zwitser…

is een persoon

  • [Plaats] woont doorgaans in Zwitserland
  • [Plaats van herkomst] is doorgaans afkomstig uit Zwitserland; is doorgaans geboren in Zwitserland
  • [Eigenschap of hoedanigheid algemeen] heeft de Zwitserse nationaliteit; is Zwitsers staatsburger
  • [Taal] spreekt Zwitsers-Duits, Frans, Italiaans of Reto-Romaans

Algemene voorbeelden


Zodra er iets misgaat wijzen de Fransen naar de Zwitsers, de Zwitsers naar de Duitsers en de Duitsers - behalve naar zichzelf - naar de Fransen.

NRC,

Combinatiemogelijkheden


met adjectief ervoor


  • een Franstalige Zwitser

Volgens de Franstalige Zwitsers vormt de beslissing van Swissair het bewijs van het toenemend belang van de Duitstaligen in de confederatie.

De Standaard,

  • een Duitstalige Zwitser

Niet vergeten dat hij een Duitstalige Zwitser is.

De Standaard,

met ander, nevengeschikt substantief


  • Zwitsers en Oostenrijkers

Zwitsers en Oostenrijkers houden het in het gebergte doorgaans op de primitieve tonen van alpenhoorns en het geklingel van koeienbellen.

De Standaard,

  • Zwitsers en Duitsers

Hij ging er prat op dat Lotharingen een regio in het hart van Europa is, waarin Fransen, Zwitsers en Duitsers samenwerken om een project van Europese en internationale reikwijdte van de grond te tillen.

NRC,

Vaste verbindingen


Woordfamilie


Als deel van een afleiding


Als deel van een afleiding


Als rechterlid in samenstellingen en samenkoppelingen


Als linkerlid in samenstellingen en samenkoppelingen