bangerik


bangerik 1.0

iemand die bang is; bang persoon; angsthaas

Semagram (extra betekenisinformatie)


Een bangerik…

is een persoon

      Algemene voorbeelden


      Hij is een bangerik. Hij durft 's nachts niet door een ondergrondse garage te lopen.

      Verborgen schade, Aster Berkhof,

      Een bangerik als Gratsjov die op het kritieke moment zo geagiteerd was dat hij een stafvergadering alleen nog maar van een tevoren uitgeschreven tekst kon toespreken.

      NRC,

      Combinatiemogelijkheden


      met adjectief ervoor


      • een politieke bangerik

      Volgens de oppositie had de minister van Justitie, die alom bekend stond als politieke bangerik, het nieuws niet voor de premier verborgen gehouden.

      De Standaard,

      met ander, nevengeschikt substantief


      • angsthazen en bangeriken

      De ploeg leek eerder op een verzameling angsthazen en bangerikken dan op een kampioen.

      Meppeler Courant,

      Woordfamilie


      Als deel van een afleiding