knorrig 1.0
Algemene voorbeelden
Of dat hij niet naar de mis ging. Jan wist dat het eigenlijk fout was. Op school had hij daar genoeg over gehoord. En hoe vaak had moeder daar zinspelingen op gemaakt, als ze knorrig was en met halve woorden haar beklag maakte bij de kinderen?
De boekhouder van Dice werd met hamer en spijkers het trapportaal ingestuurd om de loper, daar waar nodig, in het hout te nagelen en Saar hing aan de telefoon met het hotel, een cateringservice en drie vliegtuigmaatschappijen. Een beetje knorrig werd ik ervan.
Jude Fawley is een tegendraadse knaap. In plaats van de kraaien te verjagen op het veld van een knorrige boer, smijt hij de vogels brokken brood toe.
Boswell had hem overgehaald zijn vooroordelen over de Schotse barbaren te komen herzien en de oude man had knorrig toegestemd.
Haar humeur was niet slecht, ze was niet knorrig, maar op een raadselachtige manier afwezig.
Veel meer dan een tochtje naar het meer schijnt zij zich niet te gunnen. Misschien laat de knorrige heer Lerou haar niet veel méér toe, zij zegt het niet tijdens het praatje dat ik telkens graag met haar voer.
Als ze Robs rug met die van Michiel vergeleek dan was het maar minnetjes met Rob gesteld. Rob die daar zo knorrig de krant zat te lezen.
De kliniek was vol met knorrig medisch personeel.
Woordfamilie
Als deel van een afleiding
knorrig 2.0
Betekenisbetrekking
Betrokken betekenissen | 1.0 : 2.0 |
---|
Combinatiemogelijkheden
met substantief
- een knorrig gezicht
'Hij heeft een slecht humeur vandaag,' zei Corrie, 'zie maar wat ervan komt.' Het betreden van de slaapkamer geschiedde dus op eigen risico. Wim Kan zat in een wit met blauw gestreepte pyjama met een knorrig gezicht de verjaarspost te lezen.